We lazen dit bericht via de Facebookgroep 'Herinner je Deventer'. We delen hem graag!
De Kweker
Grosso modo kan men stellen dat wij mensen ons bestaan voor een overgroot gedeelte te danken hebben aan het “groene gebeuren”, de natuur om ons heen. Immers de zuurstof die wij inademen is grotendeels afkomstig en wordt geproduceerd door de natuur, de bomen de planten enzovoort. Bij dit ingewikkelde proces assimilatieproces of ook wel fotosynthese genoemd - komt de benodigde zuurstof vrij, met behulp van zonlicht, maar ook organische stof (voedsel), Een Nederlandse medicus, dr. Ingen-Housz, ontdekte dit midden 18e eeuw.
Iemand die zich bezighoudt met de productie van voedsel in ons geval groente, aardappelen en aanverwante artikelen mag zich groentekweker noemen. Op vakgebied zeker intelligente mensen die heel goed begrepen dat kweken niet alleen technische vaardigheden (omgaan met gereedschap e.d.) behelst, maar 24 uur per dag omgaan en vooral luisteren naar de natuur. Het vak van groentekweker was een hard vak. Men moest fysiek goed in orde zijn en over een dosis gezond verstand beschikken. Er bestonden nog geen computers, men had geen televisie en bovendien heeft de natuur geen vakantie of vrije dagen. Ondanks alles, kweken konden ze, die Steenenkamersen!
Een eerste vereiste om excellente producten te kweken was een goede basis namelijk goede teeltgrond. Rivierklei en zavelgrond, beter kan het niet! Zelfs de smaak goed. De kwekers van de Steenenkamer die hun producten aanboden op de inmiddels opgerichte Coöperatieve Veilingvereniging Deventer en Omstreken (locatie Pikeursbaan te Deventer) kregen altijd de hoogste prijzen!
Gerenommeerde hotel-restaurants, zoals Hotel De Keizerskroon op de Stroomarkt te Deventer, betrokken de groente en andere gewassen altijd van de Steenenkamer, vanwege hun bijzondere smaak. Een oude menukaart van genoemde “Keizerskroon” waar a propos onze toenmalige koninginnen (Wilhelmina en Juliana) vele malen incognito dineerden vermeldde dan ook “Asperges du Steenenkamer”. Na later bleek gekweekt door Willem van Budde.
Willem van Budde
Met alle respect voor deze kwekers. Respect dat niet altijd door iedereen werd gedeeld. Anna, eigenlijk een vreemde eend in het nest van Budde, was met haar echtgenoot naar Haarlem verhuisd. Af en toe kwam ze over voor familiebezoek en sprak dan over de Steenenkamerse boeren. Een beetje denigrerend kwam dat over. Van haar jongere broer Antoon kreeg ze een vermanend antwoord: “Hou toch op Anna. Hebben die Steenenkamerse boeren jou en jouw man niet aan het vreten gehouden tijdens de Tweede Wereldoorlog en hebben die zogenoemde boeren jou in de hongerwinter niet van de dood gered? Ga toch terug naar je kak-Haarlem!” Typisch Steenenkamers.
De oppervlakte van de Steenenkamer was niet zo erg groot, 16 ha met ongeveer vijftig kwekers. De koudegrondkwekers moesten wel alles op alles zetten teneinde een goed rendement te behalen. Als de (strenge) winter voorbij was, was het pootaan werken. Toch slaagde menigeen erin in één seizoen soms drie oogsten van het land te halen. Over management en rentabiliteit gesproken!
Ook deed men sterk aan innovatie. Mooie voorbeelden hiervan waren Gait Nalis, die een andijviesoort ontdekte die zomers in vroeg stadium niet doorschoot en Herman van oom Herman die een nieuwe kropslasoort “attractie” van de Nonne ontdekte. Deze teelde ook een sublieme witlofsoort met hoge opbrengst.
De witlofteelt kwam pas in de jaren vijftig goed op gang. Wie herinnert zich niet (vooral de ouderen onder ons) de typische houten huisjes met daarin met cokes gestookte ketels. Daaraan vastgekoppeld een buizensysteem teneinde de witlofoogst te vervroegen. Alles was er op gericht de winterperiode zo goed mogelijk door te komen. Immers ’s winters waren de inkomsten vrijwel nihil. De één verhuurde zich tijdelijk aan de Deventer Vleeswarenindustrie Anton Hunink en Stegeman. De ander zette vee op stal. Koeien wel te verstaan. Men had dan tenminste nog melk en natuurlijke mest om in het voorjaar het land te bemesten. De koeien werden “uitgezet” door veelal joodse handelaren, en in het voorjaar tegen een kleine vergoeding weer teruggehaald door dezelfde handelaren. Ook zocht men vergroting van inkomen door buitendijks grote stukken grond bij te huren. Op de Marsch, een gebied gelegen richting Wilp, en op het “stadsland”, richting Terwolde, zochten vele kwekers hun domicilie hoewel de kwaliteit van de grond niet des Steenenkamers was.
Het spreekt vanzelf dat de kweker ook handelsman moest zijn. Moeder de vrouw moest brood op de plank hebben. “Als de klanten niet bij mij komen, ga ik ze opzoeken” was de stellige overtuiging. Om hun gekweekte producten te transporteren zocht men zijn heil in de kruiwagen, van hout gemaakt. Een apparaat dat heden ten dage nog steeds door de echte tuinman wordt gebruikt. Al innoverend kwam vooral in de dertiger jaren het “drierad” te voorschijn. Een voertuig van welk bestaan men bijna géén weet meer heeft. Eveneens uit hout vervaardigd en eigenlijk gelijkend op een vergrote kruiwagen. Aan de voorkant een klein houten wiel en aan de zijkanten voorzien van twee grote wielen. Twee grote onderliggende balken die aan de voorkant samenkwamen en aan de achterkant een weinig uitstaken en als hefbomen werden gebruikt. Bovenop de balken een grote bak die wel 10-20 kisten kon dragen. Als er een bocht gemaakt moest worden werd d.m.v. deze hefboom het voorwiel een weinig opgetild zodat men met deze volle bepakking zijn weg goed kon vervolgen.
De eenvoudige huizen met een vrij groot bedrijfsgedeelte en een relatief klein woongedeelte waren altijd met het bedrijfsgedeelte (grote deuren) naar de weg gebouwd. Steevast bevond zich in deze ruimte een paardenstal. Het paard als belangrijke knecht voor werkzaamheden op het land. Ploegen, mest opbrengen etc. tevens als transportmiddel met wagen. De afzet van gekweekte producten moest beter en sneller. Paard en wagen werden veelvuldig ingezet voor allerlei activiteiten; weer wat later deed de tractor zijn intrede. Trots als zij waren brachten de Steenenkamerse kwekers hun gekweekte producten op verschillende manieren aan de man. Wat dat betreft kon men de kwekers verdelen in twee kampen. De vrije jongens en de kwekers die meer georganiseerd werkten en zich aansloten bij de Coöperatieve Veilingvereniging Deventer en Omstreken. Degene die lid was van de Groente en Fruitveiling was tevens boetplichtig en mocht dienaangaande géén groente en fruit buiten de veiling om verhandelen. Af en toe gebeurde dat toch, hetgeen bij waarneming zéér streng bestraft werd d.m.v. grote geldboetes. Drie maal per week kon men zijn producten ter veiling aanbieden, op maandag, woensdag en vrijdag. Aanvankelijk vond de veiling plaats in het gebouw op de Pikeursbaan te Deventer en later in het véél grotere veilinggebouw te Twello.
Een ander gedeelte van de kwekers moest niets hebben van dat Coöperatieve gedoe. Zij verkochten hun spullen vanuit huis en brachten net als hun ouders en voorouders hun geteelde zaken aan de man op de Deventer markten.
Er waren ook slimme “vrije” kwekers. Een mooi voorbeeld is Gait Nalis uit de Warmoezenierstraat. Hij kweekte in hoofdzaak om in de behoefte te voorzien van het Deventer St. Geertruidenziekenhuis en het Grote Voorster Gasthuis, eveneens te Deventer.
Hij verplichtte zich bij deze leveranties de “spoeling” (overgebleven etensresten zoals pudding, soep, brood etc.) van genoemde instellingen retour te nemen. In grote tonnen werd deze spoeling naar zijn kwekerij gehaald. Daar werd het gevoerd aan de vele varkens die hij in grote schuren vetmestte. Over recycling gesproken! Er bestond toen nog geen Warenwet of Milieupolitie. Genoemde handelingen waren niet erg fris te noemen maar zakelijk zeer slim.
In de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw kwam er een einde aan deze typische cultuurhistorie van de Steenenkamer. Hiervoor zijn diverse oorzaken te noemen, zoals de snel veranderde teeltmethodes (de massateelt deed zijn intrede), het gebrek aan bedrijfsopvolgers en als absolute doodsteek de sluiting van de Coöperatieve Veiling te Twello.
Men werkte met en schikte zich in de grillen en grollen van Moeder Natuur als géén ander en men moest zich neerleggen bij de slaafsheid van de consument. De consument die gaandeweg niets meer over had voor fundamentele zaken als kwalitatief goed voedsel. De consument die slaafs prijsstunters naliep en allerlei namaakvoedsel ging nuttigen ten nadele van gezondheid, naar later bleek.
Zijn wij momenteel niet bezig mevrouw Sonja Bakker te volgen?L’ histoire se repète! Zullen we maar zeggen.
Piet van de Nonne van Budde van de Steenenkamer
Foto 1 - Groentetelers van de Steenenkamer brengen hun waar naar de markt in Deventer (Ennestraat).
Foto 2 – Na de watersnood van 1926 kregen de kwekers van Steenenkamer planten aangeboden door de kwekers uit het Westland. Hier worden de planten verdeeld.